Already have a subscription? Log in
1
De goochelaar zaagde een jongen doormidden en ineens lag ik daar. Ik voelde de scherpe tandjes van de ijzeren zaagbladen aan mijn huid en botten knagen, alsof ik voer was voor de ratten. Ik bloedde niet, bloeden is voor watjes. Het was een verrukkelijk gevoel om het gezicht van de toverkunstenaar te zien toen hij erachter kwam dat hij me écht had doorkliefd. Misschien zou ik hem later troosten, door te zeggen dat hij tenminste geen ondeugdelijke goochelaar was, die dacht dat magie alleen voor goedgelovigen zou zijn. We zijn allemaal argeloos, maar als het er op aankomt worden we bloedserieus. En mocht de goochelaar stamelend vragen hoe ik me voel, zou ik zeggen: ‘alsof ik door tientallen ratten ben aangevreten. Verder voel ik me niet anders dan anders, dank u.’ En als hij vervolgens wil weten of ik het hem kwalijk neem, zou ik antwoorden: ‘ik heb altijd al zo geleefd, alleen nu is het zichtbaar. Dat is het enige verschil.’ Misschien zou ik dan naar hem glimlachen. Niet voor mezelf, maar om hem gerust te stellen, want die beste man kon ook niet weten dat ik hier altijd al van droomde, om door een goochelaar doorgezaagd te worden en dat heerlijk te vinden.
2
Eenmaal gehalveerd, leefde ik twee levens: een imaginaire en een lijflijke. Ik werd een televisiezender voor goedgelovigen, sciencefiction voor sceptici. Het was een hilarisch programma waarin men mij als ‘uniek’ bestempelde, maar zelf noemde ik het doordacht en weloverwogen. Ik wist natuurlijk al langer dat ik geen heel mens was, nooit geweest ook, maar ineens was ik een verdienmodel geworden, want hoe kon iemand doorgezaagd in leven blijven? En: in welke helft zat mijn geluk? Er waren mensen die verliefd werden op het imaginaire deel. Er waren mensen die verliefd werden op het lijflijke deel. Niets nieuws. Sommigen schopten tegen het lijflijke om te zien of er nog pijn in zat. Sommigen fluisterden scheldwoorden in het oor van het imaginaire om te zien of mijn hart achter de borstkas nog klopte, of er nog tranen op voorraad waren. Weer anderen wilden mijn vriend worden. Ze wilden me meenemen naar etentjes, zodat ze altijd een goed verhaal bij zich hadden. Ik bedankte hen vriendelijk: ik hield niet van etentjes en daarbij wilde ik méér dan een goed verhaal zijn, méér dan een tv-hit. Iemand vroeg of het niet onhandig was om doorgezaagd te leven, ik zei: ‘Is het niet onhandig om altijd maar compleet te zijn, om als één mens door de dag te gaan?’ Ik dacht aan bepaalde meubels, die uit elkaar ook beter draagbaar waren, of tenminste wél door de deur pasten bij verplaatsing. Soms wist ik niet meer of ik zelf nog in de goocheltruc geloofde.
3
Ik heb een hekel aan het woord ‘medeleven’, ook wel ‘deernis’ of ‘leedwezen’ genoemd. Toch kwam het voor dat ik dat opriep bij tv-kijkers of bij mensen die ik op straat tegenkwam. Al van een afstandje zag ik de watergreppels in hun ogen. Met enige tegenzin begroette het imaginaire gedeelte hen dan, zei ‘hallo’ en iets over het onstuimige weer. Men keek vaak alleen naar het lijflijke. Niets nieuws. ‘Kan het nog liefhebben, kan het nog poepen en plassen?’ vroegen ze. Zodra ik in hurkhouding ging zitten, waren ze weg. Behalve één keer, een man met een hond, maar die was het gewend om toe te kijken. Hij applaudisseerde zelfs na afloop, waarbij ik dacht: ik ben geen goocheltruc, ik ben écht. Wanneer zijn we echt en wanneer zijn we bedacht? Wanneer voelen we ons kapot en wanneer zíj́n we kapot? Het leek alleen dragelijk als ik een grap was, een waanbeeld waaraan getwijfeld mocht worden, of een horrorscène uit een boek dat je ieder moment dicht kunt klappen. Men zocht dan ook naar de touwtjes boven mijn twee helften, alsof God die altijd in handen heeft. Ik zei dan dat de Schepper hier niets mee te maken had, laat Hem erbuiten! Maar God heeft hier natuurlijk wel degelijk iets mee te maken. Soms krijgt de maker alle erkenning en de vertaler alleen een zinnetje in het dankwoord. Ik wás de vertaler. Daarbij: zonder vertalers is er niet eens een God. Ik vertikte het om genoegen te nemen met mijn aandeel, want wie belichaamde de twee helften? Wie liet het toe om soms wel geraakt te worden door een scheldwoord en soms niet? En ach, ik hoorde zoveel scheldwoorden in het oor van het imaginaire, al bleef één me het meeste bij: onmens. Ik fluisterde het soms hardop in bed: onmens, onmens, onmens. De imaginaire helft werd steeds donkerder, alsof hij een vlucht met spreeuwen had ingeslikt. Het jammerde ineens: waarom ben ik, wie ik ben? De lijflijke helft lag er verstijfd naast; een blok beton, dacht ik, gewoon een troosteloos blok beton.
4
Op een dag kreeg ik een brief van de goochelaar. Er stond: ‘Als magie bestaat, kan het ook weer ongedaan worden gemaakt.’ Hij had geoefend om hoop te hebben in het onvoorstelbare. Daarbij schreef hij dat hij vier soorten lijm had gekocht: houtlijm, smeltlijm, PVC-lijm, contactlijm. Bij iedere soort noemde hij de droogtijd, hoeveel kans ik zou hebben om heel te blijven en hoeveel kans ik had op een gelukkig bestaan. Het was een brief waarvan ik moest bijkomen. Niemand had ooit voorgesteld om me te lijmen, om me heel te maken, en nu men zag dat ik doorgezaagd leefde, kwam men ineens met oplossingen. Weliswaar lag ik dan soms als een onmens in bed of in de dag, toch was mijn gevoel van tevredenheid net zo groot als de rivier waarin het lijflijke twee keer in de week zwom. Eenmaal uit elkaar had ik geen verlangen meer om compleet te zijn. Om altijd maar te streven naar eenheid in geest en lijf. En dus schreef ik een nette brief terug waarin ik de goochelaar bedankte en hem zei dat de zaag, de tientallen rattentandjes, het geluk niet konden aanvreten of wegmaken en dat het er niet toedoet wat de ander ziet, maar dat het erom gaat wat je uitstraalt en dat ik niet langer meer tegen iedereen hetzelfde verlangen fluisterde. Wat ik steeds fluisterde? Draag me, draag me. Niets nieuws. Ik zei hem ook dat lijm vaak een tussenoplossing is en bedankte hem nogmaals hartelijk, met onderaan de brief: ‘wees voorzichtig met jezelf.’
Marieke Lucas Rijneveld was born in 1991 and grew up in a Reformed farming family in North Brabant before moving to Utrecht. His first novel, The Discomfort of Evening, won the Booker International Prize 2020 and the ANV Debut Prize. Faber will publish his second novel, My Heavenly Favourite, in 2024. Alongside his writing career, Rijneveld works on a dairy farm.
Michele Hutchison was born in the UK and has lived in Amsterdam since 2004. After a period working as an editor, she became a literary translator from Dutch, and recently translated Marieke Lucas Rijneveld’s The Discomfort of Evening.